Harnasmeervallen

Plaats reactie
Gebruikersavatar

Onderwerp auteur
Kevin Noord-Brabant
Hoofdbeheerder / oprichter
Hoofdbeheerder / oprichter
Berichten: 6842
Lid geworden op: 19 okt 2007 09:37

Harnasmeervallen

Bericht door Kevin »

Dit is de groep van de Harnasmeervallen (Loricaridae), ook wel bekend als Algeneters, Plec(o)'s of "Suckermouth Catfish".
Harnasmeervallen worden alleen in (sub)tropische gebieden in de Nieuwe Wereld aangetroffen, van zuidelijk Midden-Amerika en een aantal Caribische eilanden voor de noordkust van Zuid-Amerika via de uitlopers van de oostelijke Andes en het gehele stroomgebied van de Rio Amazonas en Rio Orinoco tot aan de grote rivieren in Zuidelijk Brazilië, Noordelijk Argentinië en Paraguay (Rio São Francisco, Rio Paraguay en Rio Paraná).
De Harnasmeervallen zijn te vinden in een grote verschiedenheid aan biotopen, van snelstromende, relatief koele en zuurstofrijke bergstromen tot langzaamstromende, warme laaglandrivieren en stilstaande poelen en meren. Sommige soorten leven in rotsachtig gebied, anderen in ondiepe, zanderige oevergebieden, ophopingen van door de rivier meegesleurd hout, in ondiepe junglekreekjes en in diepe geulen midden in de rivieren, gebieden met Zwartwater (theekleurig door het hoge gehalte aan looizuren), Witwater (troebel en melkachtig door uit de bergen meegesleurd sediment) en helder (regen)water.

Afbeelding

Het meest opvallende aan deze omvangrijke groep van Meervallen is zonder twijfel de bek van de dieren: deze is namelijk omgevormd tot een zuigbek, waarmee ondergelopen oppervlakten en voedsel mee kan worden vastgepakt en afgeraspt.
Ook dient de bek ter verankering, met name bij soorten die in snelstromend water leven. Alhoewel deze vissen onder de verzamelnaam Algeneters bekend staan, verschilt het dieet van de diverse soorten behoorlijk: aan de hand van de vorm van de bek, en het aantal en de vorm van de tanden in die bek is veel af te leiden over het soort voedsel dat de dieren tot zich nemen.
De familie van de Harnasmeervallen (Loricariidae) bestaat uit vele honderden soorten, verdeeld over tientallen verschillende geslachten .Globaal kunnen Harnasmeervallen worden onderverdeeld in 4 verschillende subfamilies: Ancistrinae (Loricaridae met zogenaamde odontoden: beenachtige stekeltjes die, vooral bij mannetjes, groeien in bosjes op de wangen onder de ogen, op de borstvinnen en in sommige gevallen ook op de achterste helft van het lichaam en de kop), Hypostominae (Loricaridae zonder odontoden), Hypoptopominae (Dwerg-Loricaridae zoals de Otocinclus soorten) en Loricarinae (Zweepstaart-, Steur- en Naaldmeervallen).

Afbeelding

Globaal hebben Harnasmeervallen dezelfde vorm: een langgerekt lichaam, aan de onderkant afgeplat om makkelijker over de bodem voort te bewegen. De vinnen, met name de borst-, rug- en staartvin, zijn goed ontwikkeld, en maken deze vissen bijzonder bewegelijk en verrassend snel, ondanks hun vaak wat lompe uiterlijk. Het lichaam is bedekt met pantserplaten, en de vinnen zijn bedekt met stekels: dit ter bescherming tegen roofdieren.
Veel soorten hebben daarnaast ook nog rijen met stekels die over het lichaam richting de staart lopen, met name de zogenaamde Cactusmeervallen (Acanthicus, Leporacanthicus en Pseudacanthicus soorten).
Een van de meest opvallende kenmerken van de Harnasmeervallen is zonder twijfel de zuigbek.
Deze verschilt van soort tot soort, en stelt de dieren in staat om elk een eigen niche in de natuur te benutten.
De vorm van de bek bepaalt voor een belangrijk deel de levenswijze en eisen aan het aquarium en dieet.
De meeste soorten zijn planteneters (herbivoor) of alleseters (omnivoor), maar bepaalde soorten leven bijna uitsluitend van vlees of plantaardige kost.
De zuigbek en de tanden zijn aangepast aan het type dieet. De harnasmeervallen zijn globaal in te delen in drie groepen: planten- en alleseters ("Aufwuchs"-eters), vlees-eters en hout-eters.

Afbeelding

Aufwuchs-eters hebben over het algemeen een grote zuigbek bezet met zeer kleine tanden die dicht op elkaar staan, en 'benige' platen vormen.
Deze platen zijn uitermate geschikt om oppervlakten af te raspen: hierbij schrapen de vissen de dunne organische laag die zich vaak op oppervlakten onder water vormt.
Deze laag bestaat uit kleine plantaardige en dierlijke organismen, en wordt ook wel "Aufwuchs" genoemd (vandaar de naam Aufwuchs-eter). Deze tanden zijn daarnaast ook geschikt om stukken plant, groente of fruit mee af te raspen.
Ook vleesvoer kan hiermee worden verwerkt, alhoewel dat minder efficient gaat als bij de meer gespecialiseerde Harnasmeerval-soorten. Maar ondanks deze 'tekortkoming' zijn veel soorten die tot deze groep gerekend worden echte alles-eters, die zowel Aufwuchs, plantaardig als dierlijk voedsel tot hun dieet rekenen.
Voorbeelden zijn Harnasmeervallen uit de geslachten Ancistrus, Baryancistrus, Chaetostoma, Lasiancistrus en Pseudolithoxus.

De bek van een Ancistrus sp. L239 Aufwuchs eters
Afbeelding

De bek van een L028 Vleeseters
Afbeelding

De bek van een L190. Hout-eters
Afbeelding

Over het algemeen kunnen Harnasmeervallen prima in een gezelschapsaquarium gehouden worden, zolang de aquariumgenoten maar niet te langzaam zijn om zich uit de voeten te maken (er zijn gevallen bekend waarin deze Meervallen zich vastzogen aan vissen Zoetwaterroggen, Maanvissen en Discusvissen, met soms aanzienlijke verwondingen of zelfs dode vissen als resultaat).
Onderling zijn ze vaak behoorlijk territoriaal en behoorlijk competitief, maar kunnen bij een goede voeding en inrichting van het aquarium probleemloos samen worden gehouden.
Harnasmeervallen zijn territoriaal van aard, en claimen in de regel een bepaalde plaats in het aquarium: vaak gaat het hierbij om beschutte plekken, zoals onder stukken kienhout of in grotten.
Indringers worden zonder pardon verjaagd, en dat kan gepaard gaat met flinke vechtpartijen, waarbij met de tanden en odontodes wordt getracht de opponent the verwonden.
Normaliter echter worden geschillen door middel van intimidatie uitgevochten, waarbij de dieren op hun vinnen 'staan' en de rug krommen om groter te lijken, en langzaam met de staart heen en weer zwiepen om te laten zien dat het menens is, en dat de vis klaar is om een paar fikse meppen met de staart uit te delen.

Afbeelding

Ondanks dit gegeven is het bij veel Harnasmeerval soorten aan te raden de dieren in een groepje te houden, met name kleinere soorten uit geslachten als Ancistrus, Hypancistrus, Panaque "dentex" en Peckoltia.
Uiteraard dient er rekening te worden gehouden met de territoriale aard van deze dieren, dus voldoende schuilplaatsen zijn een must, maar bij een geschikte inrichting kan een groep van 4-6 van deze dieren in de regel probleemloos in een aquarium van zo'n 80-100 centimeter worden gehouden.
In veel gevallen zullen ze na verloop van tijd zelfs voor nakomelingen zorgen, aangezien ze behoorlijk (re)productief zijn. Een temperatuur van zo'n 26-28 graden Celcius, zuurstofrijk water, veel stroming, een krachtig en efficient filtratiesysteem en geschikte grotten (ongeveer anderhalf keer de lengte van de vis, net groot genoeg om de vis binnen te laten, en afgesloten aan de achterkant) zijn in veel gevallen voldoende om de dieren tot voortplanting aan te zetten.
De acclimatisatie wil nog wel eens problematisch zijn, vooral bij soorten waarvan door gebrek aan succesvolle reproductie in gevangenschap alleen in het wild gevangen examplaren worden aangeboden.
Deze dieren moeten eerst in quarantaine worden gehouden en behandeld, aangezien veel exemplaren zeer gestresst, ondervoed en/of geïnfecteerd zijn met ziekten en parasieten.
Maar eenmaal gewend aan een leven in gevangenschap zijn de dieren over het algemeen weinig veeleisend wat betrefft de samenstelling van het water (zuur tot licht basisch - pH 6-7,5 - en zacht tot middelhard), zolang het maar goed gefilterd is.
Ook veel leden uit de subfamilie Loricariinae (en dan met name Zweepstaartmeervallen, Farlowella's en Sturisoma's) worden regelmatig in aquariums gekweekt.
Ook zij eisen schoon, zuurstofrijk water, maar leggen hun eieren veelal op gladde oppervlakten (vaak de aquariumruiten).
Grotten ter voortplanting zijn niet per definitie nodig, al worden ze soms wel aangenomen als broedgrot, en zeer zeker gewaardeerd als schuilplaats.
Belangrijker bij deze vissen is een fijn substraat (zand of zeer fijn grind), alsook hoge planten (gras-achtige planten zoals diverse Vallisneria-soorten) - een soortgelijke inrichting komt overeen met hun natuurlijke habitat.
Bij alle bovengenoemde soorten wordt de broedzorg door het het mannetje verzorgd: in het geval van de Loricariinae bewaakt deze de eieren, gelegd in de vorm van een tros op een glad oppervlakte, of draagt ze zelfs met zich mee (muilbroeders).
Bij de andere soorten wordt het vrouwtje na het afzetten van de eieren uit de broedgrot verjaagd, en zorgt het mannetje voor de zorg van de eieren: hij houdt ze schoon, verwijderd onbevruchte of beschimmelde eieren, en waaiert met zijn gepaarde vinnen om de eieren van een constante stroom zuurstof te voorzien.
Als de eieren, die zowel in het ouderlijke aquarium kunnen worden gehouden als worden overgeplaatst naar een kweekaquarium, eenmaal uitkomen (afhankelijk van de soort na 5-8 dagen), leven de jongen gedurende 6-10 dagen van hun dooierzak, en blijven gedurende deze tijd in de regel in of in de nabijheid van hun nest.
Als de dooierzak eenmaal is opgebruikt gaan de dieren actief op zoek naar voedsel. De jongen groeien langzaam, en zijn na een half jaar slechts een paar centimeter groot.

Bron en foto's: Amazoona.be/Google zoeken op Harnasmeervallen.
Groetjes Kevin.

Doe het zelf achterwand

Gebruikersavatar

Kees Zuid-Holland
Oud teamlid
Oud teamlid
Berichten: 8484
Lid geworden op: 27 okt 2007 23:50
Locatie: Hendrik Ido Ambacht

Re: Harnasmeervallen

Bericht door Kees »

Je bent weer lekker bezig, te warm buiten :).
Txs weer voor deze.
Just A Traveller In Time
Keessies bakkie

Gebruikersavatar

Roderick
400-600
400-600
Berichten: 528
Lid geworden op: 12 feb 2008 20:28
Locatie: noordwijk

Re: Harnasmeervallen

Bericht door Roderick »

interessant :D
Groetjes Roderick
Afbeelding

Plaats reactie

Terug naar “Meervallen en modderkruipers”